Kerk

Bedevaartkapel

In Kalfort werden sinds de 14de eeuw religieuze diensten gehouden in een kapel die naast de Molenbeek was gebouwd. De kapel was vermoedelijk zo oud als het aanpalende gasthuis, waar een gemeenschap van zusters zorgde voor de opvang van bedevaarders. In de kapel werd een kostbare relikwie van de tranen van Christus vereerd.

Tijdens de godsdienstoorlogen op het einde van de 16de eeuw staken de geuzen de kapel en het klooster in brand. Wanneer de rust was weergekeerd, bleek een herinrichting van het klooster onmogelijk. De gebouwen waren voor het grootste deel verwoest en het klooster was geruïneerd. De goederen van het gasthuis en van de kapelanie werden in 1606 door de aartsbisschop aan het Seminarie van Mechelen geschonken. Wat overbleef van het klooster werd in de 17de eeuw ingericht als woning van de kapelaan.

Ondanks de verwoesting van kapel en klooster bleven de bedevaarders toestromen. In 1599 deed de pastoor van Puurs de kapel gedeeltelijk herstellen. Tezelfdertijd werd er een Onze-Lieve-Vrouwebeeld in het koor geplaatst. Het beeld werd vereerd onder de naam Onze-Lieve-Vrouw ten Traan en werd aangeroepen tegen blindheid en heesheid.

Op het einde van de 17de eeuw werd voor 7616 gulden een nieuwe kapel gebouwd, 25 meter lang en 8 meter breed. In het begin van de 18de eeuw werd op initiatief van rector Franciscus Van der Linden het altaar vernieuwd. In 1749 gebeurden enige veranderingen aan de gevel van de oude kapel. Uit die tijd dateert ook het stenen Onze-Lieve-Vrouwebeeld, dat nog steeds in de kerk wordt bewaard.

Het Seminarie van Mechelen bleef in het bezit van de kapelanijgoederen tot in de Franse tijd, toen de goederen werden aangeslagen en verkocht voor 3285 frank. Het kerkelijk leven kwam hiermee abrupt tot stil stand. Pas na het concordaat van 1802 werden vele kerken opnieuw ter beschikking van de gelovigen gesteld. Rector Joannes De Coster hernam zijn dienst in de kapel. In 1806 werd de kapel eigendom van de kerkfabriek van Puurs. In 1832 werd een afzonderlijke kapelraad of kerkfabriek opgericht.

De kerk van 1856

In het midden van de 19de eeuw werd de kapel te klein.

Op 6 juli 1851 vergaderde de kerkfabriek over de financiële middelen om de oude kapel te vergroten. Maar vanuit de provincie vond men het beter een nieuwe kapel te bouwen. In 1849 kreeg Ferdinand Berckmans de opdracht een ontwerp te maken. Op 26 februari 1852 richtte de kerkfabriek een verzoekschrift aan de gouverneur. De kapel was in slechte staat en te klein. Slechts een derde van de inwoners kon de eucharistieviering volgen in de kerk, en dan nog in zeer ongezonde omstandigheden. Bijgevolg was een groot deel van de bevolking van Kalfort genoodzaakt om naar de kerk in Puurs te gaan. De benodigde grond was aanwezig voor de constructie van een nieuwe kerk, waarvan de kostprijs geschat werd op amper dertigduizend frank.

F. Berckmans voltooide zijn ontwerp eind 1852. Het gebouw had de vorm van een Grieks kruis, waarvan lengte- en dwarsdoorsneden nagenoeg gelijkvormig waren. Toch overheerste de lengterichting door de uitbouw van een koor en een voorgevel met portaal. Het ontwerp van Berckmans is een voorbeeld van de zgn. “rundbogenstil”, met elementen uit de Byzantijnse, romaanse en vroeg-christelijke stijl.

Bij de zitting van 13 februari 1853 keurde de kerkfabriek van Kalfort de plannen goed. Maar de gemeenteraad van Puurs kwam tot een minder gunstig besluit en sprak zich na stemming resoluut uit tegen iedere vorm van tussenkomst in de oprichting van een kerk te Kalfort.

Ondertussen was provinciaal architect Berckmans opgevolgd door zijn leerling, Jozef Schadde. Op 5 augustus 1853 gelastte de gouverneur de nieuwe bouwmeester met een grondige herziening van het plan van Berckmans, waarvan de stevigheid en de evaluatie van de kostprijs door de Koninklijke Commissie voor Monumenten sterk in vraag gesteld waren. De kostprijs mocht echter de door de Provinciale Raad vooropgestelde limiet van 40000 fr. niet overschrijden.

Schadde beëindigde het werk eind 1853. Hij nam heel wat elementen over van zijn voorganger (o.m. de koepel), maar de algemene opbouw van de kerk was veel traditioneler. In elk geval werd rekening gehouden met de specifieke functie die de kerk zou uitoefenen. Tijdens de bedevaartsdagen zou het miraculeuze Mariabeeld in het midden van de kerk geplaatst worden, onder de koepel.

Op 19 januari 1854 keurde de Koninklijke Commissie voor Monumenten de plannen goed, maar uitte zijn bekommernis over de stabiliteit van de constructie. Daarop werd de procedure van de openbare aanbesteding ingezet. J. Hermans uit Ruisbroek nam de werken aan voor 44400 fr.

Na de uitvaardiging van het Koninklijk Besluit op 15 mei 1854 namen de werken onmiddellijk een aanvang. Op 7 november 1855 gebeurde echter een ramp: de pas gebouwde toren stortte in. Wat de Koninklijke Commissie voor Monumenten gevreesd had, was feit geworden; de gordelbogen konden het gewicht van het metselwerk van de toren niet dragen. De herstellingswerken kostten 3543 fr.

Ondertussen had er zich echter een belangrijke heuglijke gebeurtenis voorgedaan; op 19 maart 1857 werd de kerk bij Koninklijk Besluit tot parochie verheven. Op 15 augustus, feestdag van Onze-Lieve-Vrouw Hemelvaart werd de eerste eucharistieviering gevierd in de nieuwe kerk.

In 1910 stroomden er opnieuw klachten binnen bij het provinciebestuur van toenemende barsten en scheuren in de gewelven van de kerk. Men vreesde voor de instorting van de kerk en de provinciale architect E. Careels werd gelast met het onderzoek. Zijn eerste bevinding was dat de kerk gebouwd was “in een geest van overdreven spaarzaamheid”, wat de oorzaak was van alle gebreken die zich toen voordeden. Er werden herstellingswerken voorgesteld, die voor 4160 fr. werden toegewezen aan A. Roothooft uit Boom.

In 1928 bleken de daken al opnieuw in een zorgwekkende toestand. De werken werden uitgevoerd door firma Liebaert voor een bedrag van 99198,57 fr. De uitvoering van de werken liep gelijktijdig met de bouw van de parochiezaal.

Doorheen de jaren verbeterde de toestand er zeker niet op. Diverse expertises kwamen tot de conclusie dat de kerk bouwvallig was en er dringend herstellingswerken moesten worden uitgevoerd. Het Gemeentebestuur nam in het dossier het heft resoluut in handen.

Na lange en hoog oplopende emotionele discussies werd besloten tot afbraak en de bouw van een nieuw gebedshuis, ontworpen door architect Luc De Boe. Begin mei 1977 verschenen de sloophamers. Tijdens de afbraak kwamen diverse scheuren aan het licht die de bouwvalligheid van de kerk nogmaals aantoonden.

De kerk van 1979

Voor de nieuwe kerk werd geopteerd voor een modern liturgisch gebouw. Op 6 augustus 1976 werden de definitieve plannen goedgekeurd door de Koninklijke Commissie voor Monumenten. De kostprijs werd geraamd op 200.000 euro, maar liep na de bouw op tot 275.000 euro. De werken werden uitgevoerd door de firma Candries uit Mechelen. De parochiezaal deed ruim twee jaar dienst als noodkerk. Op zaterdag 17 maart 1979 wijdde Monseigneur Schoenmakers de nieuwe kerk in.

Hoewel Kalfort geen toren heeft die van ver te zien is, is de kerk een landschapsbepalend element in het dorpshart. Door de afbraak van de omliggende gebouwen komt de kerk veel meer tot haar recht blijft de thuishaven van het liturgische gebeuren in de parochie. Met het kerkgebouw voorop heeft de site meer dan vroeger alle troeven in handen om bedevaarders op een kwalitatieve wijze in ons dorp op te vangen.

Met de steun van