Juul Vrachtmans en zijn paard

Bij gelegenheid van Kalfort Begankenis en Kermis, bracht ik een bezoek aan de tentoonstelling "Kalfortse Koppen". Er was zoveel belangstelling, dat ik de foto's slechts gedeeltelijk kon bekijken. Zij hadden bij mij jeugdherinneringen opgeroepen en ik bleef daarover namijmeren, vooral over de koppen die ik niet gezien had (die er misschien toch waren).

Zo kwam mij de naam en de gestalte voor de geest van: Juul Vrachtmans en zijn paard. Hij was, toen wij nog klein waren, in onze ogen de sterkste man van 't dorp. Hoe hij heette met zijn familienaam (Maes), dat wisten wij niet, tenzij Juul Vrachtmans. Hij woonde in de Schipstraat, naast Mie Sus en de Neus, rechtover Jef Smeds. De neus werd zo genoemd omdat de Schepper hem met een buitengewone neus had bedeeld. Zijn kinderen waren: Peer van de Neus en Floreke van de Neus. Jef Smeds, die heette eigenlijk Vertongen, maar hij was smid en dus: "Jef Smeds", en zijn kinderen: Nandje, Achiel, Rieke, Cadieke, Marieke en Alice, allemaal Smeds! Gelijk hun vader.

Juul Vrachtmans was vrachtvoerder van stiel, met een zware grote "drijwielkar", die Pol Cat, de wagenmaker, had gemaakt en waarvan mijn vader, Emerietje, de wielen had "gebonden" met zware ijzeren banden. Juul vervoerde zavel die hij "stak" nabij de Redoute; daar lag grond, te slecht om erop te boeren, maar de beste voor de aspergeteelt en voor zavel. Die zavel bracht de Juule bijvoorbeeld daar waar Heintje Moons een huis aan 't zetten was, en kasseien voerde hij met hopen daar waar "Kobeke van Fa" en "Waar Spekkers" en "Lowie Janot" aan 't werken waren op de Provinciale wegen.

De Juule had ook een "euts". Jonge mensen van vandaag kennen dat niet meer. Dat waren twee wielen verbonden met een naar boven gebogen as, die zelf gevat zat in een zware houten balk, waaraan een lange disselboom, die dienst deed als trek- en hefboom. Met zo'n "euts" vervoerde de Juule bomen van 15 meter lang, voor den Blokmaker Wiezeke. Maar dat telt allemaal niet.

Wat ons het meest aansprak, was het paard van de Juule. Het was in ons ogen het grootste en het sterkste paard dat er bestond. Als de Juule daar met een lading kassei stond en hij wilde vertrekken, dan moest hij maar zeggen: "Ju!", en ge had dan dat paard moeten zien! En de kracht zien opkomen in die vier poten, in de schoft onder het zwaar gareel dat kraakte, die gebogen kop en de zwellende lippen en blazende neusgaten; ge had dat moeten zien! Daar stonden alle mensen van te zien en nog het meest Juul zelf: fier op ZIJN paard. Ge zult nu wel begrijpen dat wij als kinderen iets van de kracht van dat paard in de Juule zelf zagen overgaan. Met een lenige zwierige stap, ging hij naast zijn paard, en hield het kordeeltje in de hand, zelfzeker dat hij de kracht van zijn paard daarmee beheerste.

Maar niet daarom is het beeld van dat paard mij bij gebleven. Dat kwam zo. Met Kalfort Kermis stond er op het veld van Jef Nuten, tussen het kerkhof en het huis van de Pegger, de "Cirque Libot", Peer Buëns met een reeks kleurige buënsen (schoomels) en een grote paardemolen van Blondeau. Het schoonste van een foor die zich respecteert, is een paardemolen. Rijk versierd, bezet met mooie vriendelijke paardjes, opgehangen aan blinkende koperen stangen, die op-en-neer bewegen, als draafden ze echt. Op die paardjes zaten de jongens als fiere ruiters; de meisjes gingen, met hun moeder in één van de grote "wiegen met kussens" zitten.

Neen, zeg niet: dàt of dàt is schoner; niets is schoner dan een paardemolen op de foor! Maar hij moet draaien; een molen die niet draait is dood en zegt niets. De dag van heden draait zo'n molen op "elektrische drijfkracht", maar toen, in de jaren 1920, bestond dat niet. En toch draaide de molen! Daar zorgde het paard van de Juule voor! Hoe ze het klaarspeelden, weet ik niet, maar het paard werd in het midden van de molen gebracht en met zijn getuig vastgemaakt aan de binnenkant van de molen. Tussen het orgeltje en de rand van de molen was er een gang. Daarin stapte het paard, heel de dag, en deed de molen draaien tot plezier van de kinderen! Een echte paardemolen! In onze ogen steeg de bewondering nog meer voor dat grote sterke paard! 's Middags kreeg het een lederen emmer met haver aan de kop gebonden, om sterk te staan voor het draaiende werk. Wij die op de witte sierlijk verlakte "paardjes" reden, dachten dat wij op het grote paard van de Juule zaten. Er was niets plezanter dan dat.

Ik weet niet hoe of wanneer dat paard van Juul Vrachtmans aan zijn eind is gekomen. Toen het nieuws in het dorp rondging, dat het paard van de Juule doodgevallen was, was het zo bijna alsof er iemand van adel overleden was. Dat paard van de Juule toch! En 't was toch zo sterk!... De Juule kocht een ander paard, maar in onze ogen was het dàt niet. Neen, gelijk het eerste bestond er geen tweede!

Juul Vrachtmans was gaarne gezien door de mensen, alhoewel... Hij woonde met zijn vrouw, "Net Waitjes", met een oud "matantje", zijn zusters Likske en Net en broer Frans. Die laatste noemden de mensen ook "manneke" of ook "Chalekie". Hij was, wat ze vandaag noemen, mentaal gehandicapt.

Juul Vrachtmans was de laatste jaren van zijn leven voorzitter van de maatschappij "De Vrijwillige Pompiers". Een brandspuit hadden ze niet meer. Alleen de naam als een erfstuk van uit de tijd toen ze konden opgeroepen worden om een brandje te blussen. Nu waren ze een muzieksocieteit, de concurrenten van de fanfare, de Sussen. Vechten, neen, dat deden ze nooit, maar wel om ter best spelen! Dat toonden ze met Kalfort Kermis. Dan gaven ze een concert op een kiosk in de Schipstraat, recht over de Juule zijn huis. Met bewondering stonden de mensen rondom de kiosk te luisteren naar de "Pardeblé"s", de "Walsen uit het Zwarte Woud", "Dansen op een Perzische markt", bij de "Kalief van Bagdad" enz. Wanneer Bère van de Cré en Bertje Borghijs een solo speelden, de ene op zijn piston, de andere op zijn trompet dan was het doodstil tussen de mensen, en groeide de bewondering, die dan plots losbarstte in een daverend applaus en "bravo's". Diezelfde bewondering hadden ze voor Peer van de Neus, die met zijn koperen bombardon, rond zijn lijf, één van de bijzonderste muzikanten was bij de "Sussen". Telkens als hij de zware noten moest blazen, zwollen zijn beide kaken op, een appelsien dik. Zonder Peer kon het concert absoluut niet doorgaan.

De Societeiten gingen om de beurt, om mekaar niet tegen te komen, 's zondags namiddag uit, door het dorp, en speelden van aan hun lokaal tot aan de eerste staminee van één van hun leden, b.v. bij Jefke Waeters en Mance "In de Balans". Daar werd luid gepraat en veel bier gedronken. Achter 't muziek ging het bestuur van de Societeit, dat was de voorzitter Juule Vrachtmans, de ondervoorzitter en de mambers (les membres). Aan die groep kon men de sterkte van de Societeit schatten. Voorop stapte er ene met de vlag. Daar was een pint aan vast natuurlijk. Maar voor de vlag liep een troep kinderen, springend en dansend op de maat van de "gross-caisse". Om de weg vrij te maken en te houden was 't "Manneke" daar, Chalekie. Die liep met grote gebaren en armzwaaien voorop, een houten sigaar in de hand. Daarmee sloeg hij de maat, dacht hij.

Chalekie was de broer van de Juule, geestelijk gehandicapt, een man van rond de 50 jaar. Alle mensen zagen hem gaarne; bij mijn weten heeft nooit iemand hem enige kwaad gedaan. Hij leefde tussen de mensen, altijd op weg. Van in de voornoen was hij in 't dorp. Hij had zijn huizen waar hij binnen ging om van de Leuvense stoof de koffiepot te pakken en een jat koffie in te schenken, die hij slurpend uitdronk met grote teugen. Alhoewel hij verstandelijk erg misdeeld was, wist hij toch het grote nieuws van het dorp: b.v. als er iemand overleden was. Hij hoorde dat ook aan het luiden van de doodsklokken. Dan liep hij zenuwachtig rond en sprak gejaagd met zichzelf: "Ze hebben hem, ze hebben hem, in 't putteke!" En dan wees hij naar de grond. Dat nieuws, dat iedereen al wist, kwam hij vertellen bij de mensen in "zijn" huizen. Dan stond hij te lachen en te grinniken. Wanneer de pastoor met de koster en de misdienaars het lijk gingen "afhalen" tot aan "Wittes", terwijl ze latijnse liederen zongen, stond Chalekie ergens verdoken toe te kijken met grote ogen, zich verkreukelend "om den dode" die ze na de Mis naar 't kerkhof droegen, waar "Rie Jeloo" een put gegraven had, en waarin hij, met enige hulp van een omstaander, de kist liet zinken, om daarna, kortweg zonder veel complimenten, de put terug te vullen met enkele "ruchen" er bovenop.

Het zal u verwonderen als ik u vertel dat Chalekie, of 't manneke, ook bierfacteur was: hij dronk graag een pintje, maar nog liever verkocht hij bier. Thuis hadden ze, in hun poort (nu zou men zeggen, garage) een voorraad van bakjes bier staan, van de brouwerij "Minasio" van Willebroek. Als ge aan het manneke zegde: Franske ge moogt "een bak" brengen, dan ging zijn gezicht letterlijk en figuurlijk open van contentement alleen. Lange tijd moest ge niet wachten of hij was daar met zijn kruiwagen en zijn bakske bier. Hij wist, uit gewoonte, waar hij het moest neerzetten. Juffrouw Likske, zijn zuster, gaf hem dan een briefje mee waarop stond hoeveel het was voor 't bier, en hij zou niet geruimd hebben vooraleer hij zijn "centen" had gekregen.

Het is met een zeker gevoel van piëteit dat ik dat allemaal over hem neerschrijf. Wie over Kalfort-van-toen spreekt, denkt ook aan Chalekie. Toen 't manneke zelf overleden was, veranderde het straatbeeld van Kalfortdorp helemaal. De mensen misten hem tot dat ze het gewoon waren, dat hij er niet meer was, maar 't was niet meer gelijk vroeger.

Ook de Juule "ging mee met de tijd". De auto's kwamen op. De Juule kocht een camion - van hoeveel paardekracht? - en samen met "Dor Fillekes" begonnen ze vervoer te doen van groenten en asperges voor de markt van Mechelen. Dat bracht de moderne tijd in 't dorp.

Wij ook zijn nu zoveel jaren ouder geworden: aan de wanden van onze herinneringen hangen nog veel meer prenten dan in de tentoonstelling van Kalfort Kermis, van mensen die ons dierbaar waren om een of andere reden, voor wie we bewondering en genegenheid hadden, in een tijd dat het leven in 't dorp simpel verliep, in huis en op de straat. Over zo'n mensen heb ik iets willen schrijven: over "Juul Vrachtmans" en zijn broer Franske. Misschien ben ik de enige die nog aan hem gedacht heeft met de Kermis.

Gerard Saelmans, augustus 1995